Ode aan de narwal
O Monodon monoceros Monodon monoceros Monodon monoceros
Ik roep je aan.
Jij noordelijkste der noordelijke warmbloedige dieren, diepste duiker onder het ijs. Narwalman?
Ik roep je aan.
Je luistert, hoor: kliks en echo’s wijzen je de weg in de lawaaiwereld van ijs dat knalt en breekt. Je gedijt in het duister – in de poolnacht, onder water, onder ijs. Alleen in de korte zomer reis je naar ondiepe baaien. Je vast en baadt in het extatische licht.
Er gaan praatjes over je rond, narwalman.
Eenhoorn van de zee? Een fabeldier dat ontsnapt aan het metenweten. Jij zei ‘ik ben er om valse overtuigingen door te prikken.’
Monodon monoceros, je bent geen strijder, zoveel is zeker. Je eenhoorn die een tand is, is geen wapen maar een toverstok. Een sensor, een antenne, een extra zintuig. Langs de dubbele spiraal wisselen boven en beneden met elkaar uit. Een magisch instrument. Wat je er mee opvangt, o narwalman, breng je in ten gunste van je groep, zoals een sjamaan werkt onder de mensen. Want we zijn kuddedieren. En de groep is een zegen.
O Monodon monoceros, snel daal je af naar de bodem waar voedsel is, en afgewogen, beheerst kom je weer boven. In etappes met rust. Zo kun je soepel overgangen maken tussen extremen. Keer op keer. Dat leer je me. En: ‘alleen met vertrouwen kun je leven onder het ijs – er is een luchtgat als je boven komt. Tot het er niet is, en dan is het je tijd.
Krimp niet in elkaar als je je benauwd voelt, verruim juist en verbind je opnieuw met het grote goddelijke.
Want het duister is heilig, daar kun je het licht zien’.
En de helft van je lichaam bestaat uit vet.
En je bent een kletskous.
O monodon monoceros, jij narwalman.
Noorden, zevende chakra
25 juni 2021
Recent Comments